Bezetting mediapark voor NOS-hoofdkantoor
Journalistiek en radicaal-rechts: waakhond van de macht, of schoothond?
Speech van Martijn Dekker, zaterdag 27 september 2025
Het ging weer goed mis in de media na de moord op de ultraconservatieve influencer Charlie Kirk. Met de vraag “Wie was Charlie Kirk?!” verspreidden de media—soms argeloos, soms doelbewust—extreemrechtse propaganda. Deze fascist en mede-organisator van de 6 januari bestorming van het Capitool werd afgeschilderd als: “Hij zocht het debat.” Serieus?! Er is altijd discussie over wie wel en niet aandacht moeten krijgen in de media, met welk verhaal, en hoe ”bepaalde politici en hun achterban wel een platform krijgen, en anderen worden doodgezwegen”. Politici hebben de media nodig, zowel traditionele (televisie, radio, krant) als nieuwe (sociale media), alles kan stemmen opleveren.
Ondertussen hebben burgers belang bij onafhankelijke kritische media die niet alleen rapporteren, maar die ook analyseren en informeren. Een democratie staat of valt—letterlijk—met onafhankelijke journalistiek. In principe benaderen journalisten politieke actoren met een gezond wantrouwen, vanwege hun belang bij hoe nieuws over hen wordt gebracht. Maar in deze tijd winnen de kliks, de kijkcijfers en de algoritmes van de economische logica het van democratische en politieke logica. In haar boek “Alle journalistiek is activisme” stelt journalist Frederieke Geerdink (2025) dat journalisten zichzelf graag zien als bevragers van de macht, maar zijn zij in werkelijkheid vooral doorgeefluik van de macht. “Onafhankelijke” journalistiek is veelal helemaal niet in lijn met de beroepsethiek. De Nederlandse Vereniging van Journalisten vatte deze samen in tien argumenten waarmee journalisten onderbouwen dat ze betrouwbaar, en verifieerbaar werken: zaken als het beschermen van privacy en van bronnen, waarheid zoeken op basis van feiten, en feiten van meningen onderscheiden. Ook mogen journalisten “niet aanzetten tot haat, discriminatie en racisme”. Inderdaad, precies de kenmerken van radicaal-rechts. Volgens hoogleraar Cas Mudde, specialist in radicaal-rechts, moet dit verschijnsel met nóg meer wantrouwen benaderd worden, vanwege hun complottheorieën en leugens, en vanwege hun vijandigheid tegen instituties en democratische waarden. Wie onafhankelijke journalistiek wil bedrijven moet ervoor waken zelf geen doorgeefluik van extreemrechts gedachtengoed te worden.
En daar gaat het in Nederland wel heel erg mis. Onderzoek laat zien dat het geven van een platform aan radicaal-rechts er inderdaad toe leidt dat hun gedachtengoed wordt verspreid en aanvaardbaarder wordt; door politici te interviewen en zo hun gedachtegoed te verspreiden, door bovengemiddeld aandacht te besteden aan hun “issues”, of door hun woordgebruik letterlijk over te nemen. Als dit het effect is van journalistiek, dragen de media mede bij aan een klimaat waarin haat, discriminatie en racisme welig tieren. Journalisten moeten dus goed geïnformeerd zijn over radicaal-rechts, over de frames die gebruikt worden, om welke mensen het gaat en welke organisaties, wat voor strategieën en symbolen worden gebruikt, en journalisten moeten weten wanneer wel (soms, als het niet anders kan) en niet (in de meeste gevallen) een platform te bieden…
Radicaal-rechts is al decennia geen tegenstem meer; radicaal-rechts zit in ons parlement en zelfs in het kabinet. Radicaal-rechts heeft zonder kritische tegenkracht van de media de microfoon, de camera, de talkshowtafel en de voorpagina overgenomen en is volledig genormaliseerd. Léonie de Jonge (2019) liet zien hoe Nederlandse en Vlaamse media steeds meegaander werden ten opzichte van radicaal-rechtse partijen en politici. Dit hangt samen met de taakopvatting van journalisten; vind je jezelf onafhankelijke bevrager van de macht, of geef je politici (in toenemende mate) aandacht omdat ze kijkcijfers zijn?
Ook het bevragen van taal is essentieel. Uit een NRC artikel blijkt dat toenmalige minister van Justitie Yesilgöz consultants van KPMG vroeg om na te denken over asielbeleid “zonder taboes” – waarmee werd bedoeld “mensenrechtenverdragen en internationale afspraken”, niet daadwerkelijke taboes. De toenemende populariteit van radicaal-rechtse politici in ons politieke bestel laat zien dat de mainstream helemaal niet immuun is voor radicaal-rechts. Toch wordt dit telkens ontkend, en danst men om termen als extreemrechts of radicaal-rechts heen. Die miskenning legt een schrikbarende gebrek aan kennis bloot in de journalistiek en in de rest van de samenleving. Media hanteren niet alleen karikaturale ideeën over extreemrechts als mannen met witte puntmutsen of skinheads met witte veters, maar ook over wat racisme inhoudt. Hierdoor wordt over het hoofd gezien dat extreemrechts net gekleed is en welbespraakt zijn verwerpelijke ideeën formuleert. Omdat hun haat, discriminatie en racisme niet als zodanig (h)erkend worden, mag radicaal-rechts aan talkshowtafels mekkeren over het antisemitisme van mensen met een Palestijnse vlag, een pianowerkje spelen, of zwijmelen over hun katten. Zo denken kijkers dat er brede steun is voor hun verwerpelijke plannen en dat dit allemaal normaal is, en wordt ondertussen die brede steun* gecreëerd.
De burger heeft dringend informatie en context nodig om beslissingen te kunnen nemen over welke politici ze de enorme problemen van deze tijd willen laten aanpakken en hoe—denk aan de wooncrisis, de klimaatcrisis, en dus ook opkomend fascisme. Maar de journalistiek zaagt aan de democratische tak waar ze zelf op zit. Radicaal-rechts hoort geen uitgebreid platform te krijgen in kranten en talkshowtafels, hun issues moeten geen overmatige media-aandacht krijgen, hun taalgebruik—kopvoddentaks, iemand?!—niet kritiekloos overgenomen. En als er dan echt iemand geïnterviewd moet worden, dan vereist dat een kritische vraagstelling, uitleg over hoe extreemrechtse ideeën ongrondwettelijk en antidemocratisch zijn, en op een manier die de geloofwaardigheid en aantrekkingskracht van extreemrechts ondermijnt. Anders ben je geen waakhond van de macht, maar hun ordinaire schoothondje.